“What doesn’t kill you makes you stronger” twitterde Sven Kramer de dag na zijn nederlaag op de Olympische 10km tegen marathonschaatser Jorrit Bergsma. Het tekent de topsporter: met zilver ben je beste verliezer, maar opgeven doen we niet aan.
Sven voerde zelf rugpijn aan als oorzaak van zijn nederlaag. Ik denk dat Sven gewoon niet harder kan. Jorrit is in principe fysiek sterker; hij kan een hoger wattage trappen en heeft een hogere VO2max. Sven is mentaal sterker. Hij gedraagt zich alsof zijn naam al in de gouden plak staat gegraveerd en de strijd alleen om het zilver gaat.
Bij de 10km reed Jorrit voor Sven, kon hij vrij rijden en slaagde hij erin zijn eigen schema met aflopende rondetijden neer te zetten, zoals een echte lange afstandsrijder betaamt. Toen Sven in de baan kwam wist hij dat hij een wereldtijd zou moeten rijden om het goud te pakken. Jorrit had sneller gereden dan hij ooit gedaan. Eindelijk kwam het surplus er eens uit. Bij de teamachtervolging nam Sven overigens wraak door Jorrit buiten de ploeg te houden en er zo voor te zorgen dat hij toch de meest succesvolle mannelijke schaatser werd.
Heeft Sven dan uiteindelijk toch meer talent dan Jorrit? Dat geloof ik niet. Performance is goed voorspelbaar vanuit 3 factoren: talenten, capaciteiten en de omgeving. Dat geldt zowel voor een fysiek beroep als schaatser als voor een kantoorbaan.
Omgeving
De omgeving kan zowel stimulerend als belemmerend werken. Sven is geboren naast de Thialf en zijn vader en moeder waren topschaatsers. Dat heeft hem op jonge leeftijd natuurlijk geweldig gestimuleerd. De professionele organisatie van het topschaatsen in Nederland met meedere concurrerende commerciële ploegen is ook de logische verklaring voor het feit dat Nederland 21 van de 30 medailles op de individuele nummers pakte. Maar ook dat Nederland ondanks dat het goed in schaatsen en hockey, in het ijshockey totaal niet meedoet. In andere landen zijn de professionele schaatsers vaak pioniers die onder amateuristische omstandigheden in weinig inspirerende schaatshallen aan de bak moeten. Wat betreft de omgevingsfactor is er weinig verschil tussen schaatsers en gewone beroepen: in een inspirerende omgeving levert iedereen betere prestaties. Uit onderzoek (van oa David Maister) is bekend dat bedrijven met een 10% hogere betrokkenheid 40% winstgevender zijn. Een bedrijf als Google staat erom bekend dat het er werkelijk alles aan doet om voor zijn medewerkers een zo inspirerend mogelijke werkomgeving te creëren.
Capaciteiten
Een groot verschil tussen topsporters en medewerkers is er wel bij het aspect capaciteit. Bij de meeste beroepen gaat het dan om zaken als logisch denken, taalinzicht, rekenkundig inzicht, controleren en automatiseren; in de volksmond meestal samengevat onder de noemer IQ. Bij schaatsers helpt een hoog IQ vast ook wel, maar zijn het toch vooral de hartlongfunctie, de botstructuur en spieropbouw die het verschil maken. Aspecten die je wel kunt trainen maar niet fundamenteel kan veranderen. Voor fysieke en intellectuele capaciteiten geldt dat ze vooral een gift zijn van Moeder Natuur. Je moet er een beetje geluk mee hebben dus.
Talenten
Vaak wordt gedacht dat talent iets is wat bij jonge mensen hoort. Een talent is in die visie dan vooral iemand die nog niet veel heeft gepresteerd. Dat zou betekenen dat Jorrit en Sven geen talenten zijn. Maar hebben ze dan geen talenten? Natuurlijk wel. Iedereen heeft talenten, alleen niet voor elke baan of sport.
Talent is eigenlijk niet meer en niet minder dan de wil om te oefenen. En vooral om dat vol te houden. 10.000 uur heb je nodig om ergens goed in te worden. Dat is 10 jaar lang 3 uur per dag. Of 3 jaar lang 10 uur per dag. Talent heeft dus alles met ervaring te maken. Zonder talent doe je geen ervaring op want dan ben je al lang afgehaakt.
Er is een mooi fragment van Sven waarin hij op zijn 11e wordt geïnterviewd door het Jeugdjournaal en antwoord op de vraag wat hij later worden wil: “wereldkampioen schaatsen”. Nu zegt mijn 11-jarige zoon ook weleens zoiets, maar die traint geen 2x/dag zoals Sven toen al wel deed.
Dat was zijn talent. De wil om iedere dag uren te maken op de ijsbaan. Maar goed was hij toen nog niet. Op zijn 11e reed hij leuk mee, maar niet voor het podium. De vaardigheid schaatsen kreeg pas goed onder de knie op zijn 16e. Toen deed hij wel mee voor het podium en begon hij zijn minder getalenteerde (lees minder fanatieke) leeftijdgenoten te verslaan.
Talent gaat dus vooral over motivatie. Dat is een wat abstract begrip, maar in de praktijk eigenlijk vrij eenvoudig te meten op basis van een drijfveer analyse. Voor mij en mijn collega’s bij PRiMAN is zo’n talentenscan dagelijks werk. Soms voor (top)sporters maar veel vaker doen we ze bij gewone mensen in gewone banen. Want voor iedereen in iedere baan geldt dat talent het verschil maakt tussen presteren of falen. Tussen de klant binnenhalen of zien vertrekken. Tussen een project naar tevredenheid afronden of killen. Maar niet tussen goud en zilver. Want niemand haalt de Olympische Spelen zonder talent!